Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1966

Datum uitspraak2009-06-24
Datum gepubliceerd2009-07-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1083 WAO + 08/3273 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering (45-55%). Ongewijzigde voortzetting WAO-uitkering (45-55%). Zorgvuldig medisch onderzoek. Beperkingen niet onderschat. De aangewezen rusttijd is niet aan te merken als arbeidstijd en vormt geen belemmering om 8 uren per dag arbeid te verrichten. Geduide functies in medisch opzicht passend. Verlangde afwisseling van werkhouding is voldoende gewaarborgd. Opleiding bij de functie arbeidsdeskundige betreft een interne opleiding. Nu verder appellante het vak statistiek gedurende 2 jaar heeft gevolgd, voldoet zij aan het vereiste van een HBO-diploma met statistiek bij de functie statistisch analist.


Uitspraak

07/1083 WAO 08/3273 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op de hoger beroepen van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 15 januari 2007, 06/1990, en 15 mei 2008, 07/3867 (hierna: respectievelijk aangevallen uitspraak 1 en 2), in de gedingen tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. H.W. Bemelmans, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1 (zaak 07/1083 WAO) en aangevallen uitspraak 2 (zaak 08/3273 WAO). In beide gedingen heeft het Uwv een verweerschrift ingediend. De gevoegde behandeling van beide gedingen heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 mei 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als sectormanager bij [werkgever]. In verband met bekkeninstabiliteit en lage rugklachten ontving zij sedert 16 maart 1998 – met een korte onderbreking – uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 2005 heeft in het kader van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten 2004 een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig heronderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 26 augustus 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 27 oktober 2005 ingetrokken omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 15%. 1.2. Bij besluit van 27 maart 2006 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 26 augustus 2005 gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Het Uwv heeft beslist dat met ingang van 27 oktober 2005 de WAO-uitkering wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en met ingang van 28 mei 2006 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante met inachtneming van haar medische beperkingen, vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 juli 2005, per 28 mei 2006 geschikt is te achten voor het verrichten van werkzaamheden in gangbare arbeid in een volledige dienstverband, waarvan haar voorbeelden zijn voorgehouden. 2.1. Bij besluit van 3 augustus 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. 2.2. Bij besluit van 11 september 2007 (hierna: bestreden besluit 2) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 3 augustus 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat de FML van 14 juli 2005 nagenoeg ongewijzigd is en dat appellante onveranderd geschikt is de werkzaamheden te verrichten in de haar eerder voorgehouden functies. 3. Bij de aangevallen uitspraken 1 en 2 heeft de rechtbank de door appellante ingestelde beroepen tegen respectievelijk bestreden besluit 1 en 2 ongegrond verklaard. Bij die uitspraken heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten onderschreven. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Zaak 07/1083 WAO 4.1. Appellante heeft evenals in beroep in hoger beroep aangevoerd dat ten gevolge van haar bekkenproblemen zij ten aanzien van zitten, staan en lopen meer beperkt is dan in de FML van 14 juli 2005 is vastgelegd. Zij acht zich niet tot een volledige dagtaak in staat. Bovendien moeten ook de in de FML vastgelegde extra rustpauzes leiden tot een urenbeperking. Verder heeft zij er op gewezen dat de urenomvang van de maatman ten onrechte is gemaximeerd op 38 uren per week. Zij meent tot slot dat zij niet voldoet aan enkele bij de functies gestelde opleidings- en/of ervaringseisen. 4.2.1. Wat het medisch aspect betreft, is bestreden besluit 1 gebaseerd op de rapportages van de verzekeringsarts H.A.J. Derix van 12 juli 2005 en bezwaarverzekeringsarts S. Gommers van 20 december 2005. Derix heeft na zijn onderzoek geconcludeerd dat een urenbeperking niet is aangewezen. In de FML van 14 juli 2005 heeft hij de volgende beperkingen opgenomen en toelichting gegeven: - 5.9 Afwisseling van houding: zitten, staan en lopen afwisselen; na staan of lopen eerst even kunnen zitten; - 6.4 Overige beperkingen ten aanzien van werktijden: belanghebbende moet na ca. 1½ uur kwartier kunnen zitten, rusten, tussen de middag moet er een periode van 1 uur rust mogelijk zijn. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft Gommers na dossierstudie en eigen onderzoek geconcludeerd dat de door Derix aangenomen beperkingen duidelijk zijn en dat diens oordeel dient te worden gevolgd. Bij zijn oordeelsvorming heeft Gommers de in bezwaar door appellante verstrekte medische gegevens betrokken. Er is naar zijn mening geen medische reden voor het aannemen van verdergaande beperkingen. 4.2.2. De Raad is met de rechtbank, en op de door haar daartoe gebezigde gronden, van oordeel dat de medische beperkingen van appellante na een zorgvuldig onderzoek tot stand zijn gekomen en dat deze door het Uwv juist zijn vastgesteld. Ook de Raad is van oordeel dat de aangewezen rusttijd niet is aan te merken als arbeidstijd en geen belemmering vormt om 8 uren per dag arbeid te verrichten. De Raad tekent daarbij aan dat appellante evenals in beroep ook in hoger beroep heeft nagelaten haar standpunt te doen ondersteunen door medische gegevens, waaruit blijkt dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. 4.2.3. Wat het arbeidskundig aspect betreft, is bestreden besluit 1 gebaseerd op de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige P.G. Reijnen van 23 maart 2006. Reijnen heeft in het kader van de arbeidskundige heroverweging een aantal functies geschrapt en de schatting gebaseerd op de functies arbeidsdeskundige (sbc-code 721011), productieplanner (sbc-code 513010) en schadecorrespondent (sbc-code 516080), met als reservefunctie statistisch analist (sbc-code 651030). De Raad ziet geen grond voor het standpunt van appellante dat deze functies voor haar ten onrechte geschikt worden geacht. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat Reijnen in zijn rapportage voldoende heeft toegelicht dat deze functies gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht passend dienen te worden geacht. Uit de formulieren Resultaat Functiebeoordeling met daarin opgenomen de functiebelasting en selectiegevens blijkt dat de volgens de FML verlangde afwisseling van werkhouding voldoende is gewaarborgd. Gelet op de aard van de functies en de aard van de bedrijven waar deze worden vervuld, acht ook de Raad aannemelijk dat de werkzaamheden in deze functies zo kunnen worden ingedeeld dat na 1,5 uur arbeid het voor appellante mogelijk moet zijn om te kunnen zitten en te rusten en dat zij tussen de middag een uur pauze kan nemen. Indien daarbij een voorziening nodig is in de vorm van een goede ruststoel valt naar het oordeel van de Raad niet in te zien dat niet in redelijkheid van de werkgever kan worden verlangd deze aan te schaffen. 4.2.4. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij niet kan voldoen aan de opleidingseis van de functie arbeidsdeskundige (sbc-code 721011), omdat zij niet in staat is naast het verrichten van werkzaamheden in een volledig dienstverband de verlangde aanvullende opleiding te volgen. Voorts voldoet zij niet aan de opleidingseis van “HBO-diploma met statistiek” bij de functie statistisch analist (sbc-code 651030), nu zij een HBO-opleiding heeft gevolgd waarbij alleen in de eerste twee jaren het bijvak statistiek was opgenomen. De Raad kan appellante hierin niet volgen. Reijnen heeft in zijn zich onder de stukken van het geding 08/3273 bevindende rapportage van 1 oktober 2007 naar aanleiding van deze ook in die zaak aangevoerde gronden toegelicht dat de gevraagde opleiding bij de functie arbeidsdeskundige een interne opleiding betreft, die plaatsvindt tijdens werktijd. Indien de opleiding op een avond of op zaterdag plaatsvindt, wordt deze met tijd gecompenseerd. Nu verder appellante het vak statistiek gedurende 2 jaar heeft gevolgd, voldoet zij aan het vereiste van een HBO-diploma met statistiek bij de functie statistisch analist, aldus Reijnen. De Raad volgt deze uitleg. 4.2.5. De grief van appellante ten slotte dat de omvang van de maatman ten onrechte is gemaximeerd op 38 uren per week, nu zij voor haar uitval werkzaam was voor 40 uren per week zonder arbeidsduurverkorting, zal de Raad verder onbesproken laten nu dit verschil in omvang van de maatman niet van invloed is op de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante van 45 tot 55%. 4.3. Uit 4.2.1 tot en met 4.2.5 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 1 dient te worden bevestigd. Zaak 08/3273 WAO 5.1. Appellante heeft aangevoerd dat de medische situatie per de datum in geding in deze zaak, 3 augustus 2006, niet afwijkt van haar medische situatie op 28 mei 2006, de datum in geding in de zaak 07/1083 WAO. Voor de onderbouwing van haar medische en overige grieven heeft zij dan ook gewezen op hetgeen zij aldaar heeft aangevoerd. 5.2. Aangezien de door appellante aangevoerde grieven niet verschillen met de in de zaak 07/1083 WAO verwoorde grieven en de Raad niet is gebleken dat sedert 28 mei 2006 sprake is van een relevante wijziging in de omstandigheden van appellante, volstaat de Raad er mee om voor de verwerping van de stellingen van appellante te verwijzen naar hetgeen de Raad heeft overwogen onder 4.2.1 tot en met 4.2.5. 5.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 2 dient te worden bevestigd. 6. De Raad ziet in beide gedingen geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009. (get.) T. Hoogenboom. (get.) I.R.A. van Raaij. JL